Indien er geen tussentijds opzegbeding is opgenomen in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd heeft een werknemer bij een tussentijdse opzegging geen recht op een WW-uitkering (art. 19 lid 4 WW). De reden daarvoor is dat het UWV anders onrechtmatig wordt benadeeld door de werknemer. Onlangs heeft de rechtbank Amsterdam echter een verassende uitspraak gedaan met betrekking tot dit onderwerp.
Wat speelde er in deze zaak?
Werknemer had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 6 juni 2020. In deze arbeidsovereenkomst was geen tussentijds opzegbeding opgenomen, waardoor de arbeidsovereenkomst in principe niet tussentijds kon worden opgezegd. Werknemer en werkgever zijn vervolgens in een vaststellingsovereenkomst overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst eindigt per 31 december 2019.
Na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst op 31 december 2019 vraagt werknemer een WW-uitkering aan bij het UWV. Het UWV besluit dat werknemer tot en met 6 juni 2020 geen WW-uitkering kan krijgen. Werknemer heeft volgens het UWV namelijk een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 6 juni 2020.
Aan dit besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet tussentijds mag worden beëindigd. Volgens het UWV mag dit alleen indien dit in de arbeidsovereenkomst is vastgelegd. In het geval van werknemer is dit niet het geval, waardoor partijen in principe de duur van de arbeidsovereenkomst moeten uitzitten. Wordt de arbeidsovereenkomst in dit geval toch tussentijds opgezegd, dan geldt volgens het UWV een uitsluitingsgrond voor de WW. De werknemer beargumenteerd echter dat sprake is van contractsvrijheid. Werknemer stelt dat in de vaststellingsovereenkomst de arbeidsovereenkomst tussentijds opzegbaar kan worden gemaakt.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is het niet eens met het UWV. Zij is van oordeel dat bij de aanvraag van een WW-uitkering niet enkel gekeken dient te worden naar de bij aanvang van de arbeidsovereenkomst geldende bepalingen. Een arbeidsovereenkomst kan namelijk worden aangepast, bijvoorbeeld door een addendum of door het opnemen van een opzegbeding in een vaststellingsovereenkomst. Art. 19 lid 4 WW geeft bovendien geen aanknopingspunten dat tussen het opnemen van het opzegbeding en het daadwerkelijk beëindigen van de arbeidsovereenkomst een zekere tijd moet zijn gelegen. Volgens de rechter was door het opnemen van een tussentijds opzegbeding in de vaststellingsovereenkomst sprake van een geldig tussentijds opzegbeding. De rechter veroordeelt het UWV dan ook tot het nemen van een nieuw besluit inzake het recht op de WW-uitkering.
Oog op de toekomst
Partijen kunnen door het opnemen van een tussentijds opzegbeding in de vaststellingsovereenkomst de strekking van art. 19 lid 4 WW omzeilen. De kans bestaat dat het UWV in hoger beroep gaat tegen deze uitspraak. Hierdoor is het nog maar de vraag of een tussentijds opzegbeding pas door partijen in een vaststellingsovereenkomst kan worden overeengekomen, of dat het enkel is toegestaan een opzegbeding in de arbeidsovereenkomst overeen te komen. De vraag is echter dan of dit ook net voor het sluiten van een vaststellingsovereenkomst mag. Een uitspraak die hoogstwaarschijnlijk nog een vervolg krijgt…
Vragen
Heeft u vragen over bovenstaande of andere vragen over het arbeidsrecht, neem dan gerust contact op met één van onze advocaten van het Team Arbeidsrecht.
Neem contact op