Tot voor kort was het vaste rechtspraak dat een werkgever niet verplicht kon worden tot beëindiging van slapende dienstverbanden over te gaan. Evenmin was sprake van ernstig verwijtbaar handelen als de werkgever niet tot beëindiging van een slapend dienstverband overging met het gevolg dat een werknemer zijn transitievergoeding zou mislopen. Deze rechtspraak dateert echter van de periode voor totstandkoming van de Wet compensatie transitievergoeding.
Op basis van deze wet kunnen werkgevers vanaf 1 april 2020 met terugwerkende kracht een betaalde transitievergoeding gecompenseerd krijgen vanuit het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (‘UWV’). De komst van voornoemde wetgeving maakt dat sprake is van een andere situatie en de werkgever onder omstandigheden wel verplicht kan worden slapende dienstverbanden te beëindigen, aldus de Rechtbank Den Haag.
Casus
De betreffende werknemer is statutair directeur van een zorginstelling en tevens werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst met de stichting. In 2013 heeft de werknemer te horen gekregen dat zij ziek is. Als gevolg daarvan heeft zij zich op 8 februari 2016 volledig arbeidsongeschikt gemeld. Zij is vanaf dat moment onafgebroken arbeidsongeschikt geweest. Kort na haar ziekmelding is werknemer als bestuurder van de stichting ontslagen. De arbeidsovereenkomst is in stand gebleven. In september 2018 heeft de werknemer te horen gekregen dat zij niet meer zal genezen. Ook blijkt uit de uitspraak dat zij naar verwachting op korte termijn zal komen te overlijden. Per 8 februari 2018 ontvangt de werknemer een IVA-uitkering daar zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
De werknemer heeft de stichting in de daaropvolgende periode meermaals verzocht om arbeidsrechtelijke ontslag onder toekenning van de transitievergoeding. De stichting heeft dit verzoek niet ingewilligd, maar ervoor gekozen het dienstverband slapend te houden. Als reden hiervoor heeft zij aangegeven dat zij niet kan worden verplicht om de arbeidsovereenkomst beëindigen. De werknemer heeft hierop een kort geding aanhangig gemaakt. De werknemer stelt dat de stichting op grond van goed werkgeverschap gehouden is haar arbeidsovereenkomst onder toekenning van de transitievergoeding op te zeggen. Redenen hiervoor zijn dat de werknemer er belang bij heeft om haar recht op de transitievergoeding nog voor overlijden te gelde te maken en dat de werkgever compensatie kan verkrijgen voor een betaalde transitievergoeding op basis van de Wet compensatie transitievergoeding.
Oordeel Rechtbank
De voorzieningenrechter van Rechtbank Den Haag erkent dat er geen wettelijke grondslag bestaat om de werkgever te verplichten de arbeidsovereenkomst met een zieke werknemer op te zeggen. Echter, de voorzieningenrechter is van mening dat – anders dan in voormelde rechtspraak, die dateert van voor de totstandkoming van de Wet compensatie transitievergoeding – thans niet langer vol te houden is dat het in stand laten van een slapend dienstverband niet in strijd zou kunnen zijn met goed werkgeverschap.
Alle omstandigheden van het geval zijn in dat kader van belang. In deze zaak achtte de voorzieningenrechter het relevant dat vaststaat dat de werknemer niet meer in staat zal zijn werkzaamheden voor de stichting te verrichten. Daarnaast is de arbeidsovereenkomst door het ontslag als statutair directeur feitelijk inhoudsloos geworden. Het enige belang dat de stichting heeft aangevoerd om niet tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst over te gaan, is een financieel belang.
Nu duidelijk is dat er geen enkel uitzicht is op hervatting van de werkzaamheden en nu de stichting geen gerechtvaardigde belangen heeft bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst, oordeelt de Rechtbank Den Haag dat de stichting in strijd met goed werkgeverschap handelt door de arbeidsovereenkomst in stand te houden. Dat de transitievergoeding voor een groot deel bestemd zal zijn voor de erfgenamen maakt dit niet anders. De voorzieningenrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst binnen drie dagen na betekening van het vonnis dient te worden beëindigd.
Conclusie
Met deze uitspraak lijkt de eerder rechtspraak te worden doorbroken. Het is uiteraard nog maar de vraag of deze lijn in de rechtspraak zal worden voortgezet. Is dat het geval, dan zal het voor de werkgever niet meer in alle situaties financieel aantrekkelijk zijn om het dienstverband slapend te houden. Sterker, in sommige gevallen zal het zelfs aantrekkelijk zijn direct na het einde van de wachttijd (104 weken) over te gaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dit om verdere opbouw van de transitievergoeding te voorkomen. Op basis van deze uitspraak lijkt voor het afdwingen van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst in ieder geval vereist dat vaststaat werkhervatting in het geheel niet mogelijk is.
Mocht u vragen hebben over het slapend houden van een dienstverband met een arbeidsongeschikte werknemer, neemt u dan contact op met een van onze advocaten van het team Arbeidsrecht.
Neem contact op