Nederland heeft zich ten doel gesteld om in 2050 volledig circulair te zijn. De circulaire economie biedt een antwoord op de grote uitdaging in de 21ste eeuw om veel efficiënter om te gaan met grondstoffen. Om de mensheid blijvend te kunnen voeden en voorzien van noodzakelijke goederen en om een menswaardig bestaan te garanderen, is een fundamenteel anders omgaan met grondstoffen nodig. Het gaat om een economie die voorziet in behoeften zonder onaanvaardbare milieudruk en zonder uitputting van natuurlijke hulpbronnen. Deze opgave vraagt om veranderingen in brede zin. Een verandering in het bouw(contracten)recht is daar één van. Daarbij doet zich uit oogpunt van rechtszekerheid de vraag voor welke (semi)dwingende bepalingen van toepassing moeten zijn. Die vraag staat centraal in twee blogs over bouwcontracten in de circulaire economie.
Het Nederlandse bouwcontractenrecht wordt grotendeels beheerst door algemene voorwaarden. De verhoudingen tussen partijen is maar gedeeltelijk uit de wet af te leiden. Bovendien bevat de wet overwegend regelend recht. De wettelijke regeling van de aanneming van werk is te beperkt en te weinig gedifferentieerd om te kunnen voldoen aan de behoeften van de bouwpraktijk. De bouwsector heeft echter autonoom in deze behoeften voorzien door de ontwikkeling van een omvangrijk stelsel van algemene voorwaarden.
Rechtskarakter
De bouwwereld zal moeten veranderen onder invloed van de circulaire behoeften. Daartoe moeten andere afspraken gemaakt worden, die deels hun weg zouden kunnen vinden in de algemene voorwaarden die er zijn voor de verschillende bouwcontractmodellen. De veranderingen hebben ook relevantie voor het rechtskarakter van de overeenkomst die met de bouwpartners wordt aangegaan. Is de overeenkomst tussen opdrachtgever en aannemer of geïntegreerd opdrachtnemer er nog wel één van aanneming van werk? In art. 1 lid 1 UAV-GC 2005 modelbasisovereenkomst is expliciet opgenomen dat de overeenkomst wordt gezien als één in de zin van Boek 7, Titel 12, Afdeling 1 BW (Aanneming van werk). In hoeverre is nog vol te houden dat de overeenkomst tussen opdrachtgever en opdrachtnemer een overeenkomst van aanneming van werk is indien de overeenkomst afspraken bevat als `pay per use´ en `product as a service´? Is hier niet sprake van een gemengde overeenkomst of van een dienstenovereenkomst?
Discrepantie tussen doel en middel
In de circulaire economie dreigt een discrepantie tussen het doel, een circulair bouwproject realiseren, en de middelen, de wettelijke kaders, te ontstaan. Dat zorgt ervoor dat de vangnetfunctie van Titel 12 van Boek 7 BW verloren dreigt te gaan. Het Nederlandse bouwcontractenrecht wordt veelal beheerst door algemene voorwaarden. De wet fungeert hierbij als vangnetfunctie. Indien niet duidelijk is welke wettelijke grondslag van toepassing is (Aanneming van werk, overeenkomst van opdracht, koop of een gemengde vorm), is niet duidelijk welke set algemene voorwaarden hiervoor ter hand dienen te worden gesteld. Vanuit dit perspectief is het goed denkbaar dat vanuit de (commerciële) juridische rechtspraktijk sets algemene voorwaarden zullen worden ontwikkeld, die allen verwijzen naar verschillende wettelijke grondslagen. Dit leidt er dan toe dat zij betogen verschillende zwaartepunten te hanteren wanneer sprake is van onbenoemde overeenkomsten, welke vermoedelijk de rechtszekerheid in de weg zullen komen te staan. Bezien vanuit de vigerende rechtspraak van het Haviltex-arrest is leidend welke zin partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan de contractbepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dienaanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Omdat de wil van partijen beslissend is bij de totstandkoming van een overeenkomst zal bij de uitleg van die overeenkomst het achterhalen van die wil centraal moeten staan.
Rechtszekerheid in het geding
Met hetgeen hiervoor beschreven in het achterhoofd, is het goed denkbaar dat elke partij een ander gedachtegoed nastreeft. Dit betekent dat in een dergelijke situatie, te weten de realisatie van circulaire bouwprojecten, er geen uniformiteit zal komen vanuit de markt, omdat bij elk project weer een ander (commercieel) belang voorop staat. Op het moment dat een discrepantie dan moet worden uitgelegd volgens het Haviltex-criterium zal dit hoogstwaarschijnlijk leiden tot een ander gehanteerd zwaartepunt in elk afzonderlijk project. Bij elk project zal dan steeds stilgestaan moeten worden bij wat men juridisch wilde overeenkomen en welke wettelijke kwalificatie dit dan betreft. Op het moment dat partijen dan ook nog elk afzonderlijk algemene voorwaarden gaan hanteren, kan de rechtszekerheid in het geding komt en kan het juridische kader om de toekomstgerichte bouwprocessen in te richten onvoldoende toereikend zijn.
Praktijkvoorbeelden
Om de doelstelling `Nederland circulair in 2050´ te laten slagen is het van belang dat opdrachtgevers bereid zijn om openheid van zaken te geven in hun bedrijfsvoering. Een randvoorwaarde voor het bepalen van de levensduur van een circulair gebouw is de functie waarvoor zij wordt gebruikt. Daarnaast zullen opdrachtgevers, zoals onderwijsinstellingen, drinkwaterbedrijven, etc., bereid moeten zijn om volledige inzage te verlenen aan de partijen waarmee zij een circulaire samenwerking aangaan, zodat tijdige afstemming plaats kan vinden bij einde levensduur. Het is namelijk vanuit de huidige praktijk niet ondenkbaar dat opdrachtgevers uitstelgedrag vertonen, waar dit in het kader van hergebruik van de producten in het circulaire gebouw wellicht niet meer mogelijk is. Indien deze producten dan elders `gereserveerd´ zijn, is de aanbieder van de producten gerechtigd om deze bij einde levensduur uit het circulaire gebouw te amoveren.
Neem contact op