In veel contracten waarmee aandelen in ondernemingen worden verkocht, zijn zogenoemde garantiebepalingen opgenomen: bepalingen die wat zeggen over de status van de verkochte aandelen en de (bestanddelen van de) verkochte onderneming. Dergelijke bepalingen beogen de koper van de aandelen te beschermen tegen ‘lijken in de kast’. Dat het zaak is om bij het formuleren van dergelijke garantiebepalingen nauwkeurig te werk te gaan, blijkt uit een recente uitspraak van de rechtbank Rotterdam.
Casus
In deze casus koopt een partij, die reeds een aandelenbelang heeft in een onderneming in de olie-en gassector, de andere aandeelhouders uit. In de betreffende koopovereenkomst aandelen worden geen specifieke (balans)garanties opgenomen ter bescherming van de koper. Er wordt enkel vermeld dat ‘de bepalingen uit de eerste koopovereenkomst (waarmee de koper enkele jaren daarvoor zijn initiële belang in de onderneming heeft verkregen) onverkort van toepassing zijn’. In deze eerste koopovereenkomst waren wel balansgaranties opgenomen die betrekking hadden op het laatst afgesloten boekjaar voor het sluiten van de eerste koopovereenkomst.
Nadat de koper 100% eigenaar is geworden van de onderneming, wordt hij geconfronteerd met een geschil met een leverancier dat uiteindelijk leidt tot schade voor de onderneming. Voor dit geschil is in de meest recente jaarrekening geen voorziening getroffen. Wel wordt in de betreffende jaarrekening melding gemaakt van het geschil en wordt aangegeven dat er geen boekhoudkundige voorziening is getroffen omdat de onderneming het betreffende geschil denkt te gaan winnen.
De koper wil het er niet bij laten zitten en stelt de verkopers aansprakelijk voor de geleden schade. Hij stelt zich daarbij op het standpunt dat de bepaling in de tweede koopovereenkomst die aangeeft dat de bepalingen uit de eerste koopovereenkomst onverkort van toepassing zijn, betekent dat de verkopers geacht moeten worden opnieuw een (recente) balansgarantie te hebben afgegeven en dat deze garantie is geschonden omdat er geen voorziening is getroffen voor de claim van de leverancier.
Daarnaast doet de koper een beroep op een andere clausule die is opgenomen in de tweede koopovereenkomst, die aangeeft dat ‘de verkopers aansprakelijk zijn voor ‘schulden en/of verplichtingen die niet zijn voorzien’ in de meest recente jaarrekening’.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank honoreert de standpunten van de koper niet. Ten aanzien van het eerste argument van de koper concludeert de rechtbank dat uit de clausule waarin is opgenomen ‘dat de bepalingen uit de eerste koopovereenkomst onverkort van toepassing zijn’, niet kan worden afgeleid dat partijen beoogden te regelen dat de verkopers een nieuwe, meer recente balansgarantie zouden afgegeven. Dit zou volgens de rechtbank wellicht anders zijn indien partijen zouden hebben opgeschreven dat bepalingen uit de eerste koopovereenkomst mutatis mutandis of op overeenkomstige wijze van toepassing zijn. Het standpunt van de koper stuit dus af op de betekenis die de rechtbank aan het woord ‘onverkort’ toekent.
Ten aanzien van het tweede argument van de koper komt de rechtbank tot een opvallende conclusie. De rechtbank vindt namelijk dat het woord ‘voorzien’ in deze casus niet per se de boekhoudkundige betekenis hoeft te hebben maar ook kan betekenen dat er rekening is gehouden met. Omdat de betreffende procedure met de leverancier wel is beschreven in de jaarrekening van de onderneming, ondanks dat daarvoor in de jaarrekening geen voorziening is getroffen, komt de rechtbank tot de conclusie dat een eventuele schuld aan de leverancier ‘is voorzien’ zodat er geen sprake is van strijdigheid met de betreffende clausule uit de koopovereenkomst.
De rechtbank weegt daarbij ook mee dat de betreffende clausule in de koopovereenkomst op verzoek van koper is opgenomen. De rechtbank zegt eigenlijk dat koper voor een duidelijker formulering had moeten kiezen als zij een beperkte interpretatie van het woord ‘voorzien’ had willen voorkomen. Vanwege deze overweging van de rechtbank komen contractspartijen in de praktijk vaak overeen dat een contractbepaling niet ten nadele van een partij kan worden uitgelegd vanwege het enkele feit dat de betreffende bepaling op initiatief van een der partijen is opgenomen. Een dergelijke bepaling was in casu waarschijnlijk niet opgenomen in de koopovereenkomst.
Conclusie
Uit de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam blijkt maar weer eens hoe belangrijk het is om contractsbepalingen zorgvuldig te formuleren. Temeer nu het er op lijkt dat de puur taalkundige uitleg van contracten, die gemeengoed is in Angelsaksische landen, ook in de Nederlandse rechtspraak steeds meer zijn intrede doet. Vooral de redenering van de rechtbank ten aanzien van de betekenis van het woord ‘voorzien’ is in dat kader opvallend.
Op grond van de in Nederland veelvuldig gehanteerde en algemeen aanvaarde Haviltex-norm (die inhoudt dat een onduidelijke contractsbepaling moet worden uitgelegd aan de hand van de partijbedoelingen en hetgeen partijen ten aanzien daarvan van elkaar mochten verwachten) had het naar mijn idee meer in de rede gelegen om in deze casus de boekhoudkundige betekenis van het woord ‘voorzien’ als leidend te beschouwen. In dat geval had de claim van de koper wellicht wel succes gehad.
Er is voor de koper echter nog de mogelijkheid van hoger beroep dus wellicht kom ik in een latere blog nog op deze kwestie terug.
Neem contact op