Als een arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden wordt beëindigd, zal in de vaststellingsovereenkomst vrijwel altijd een finaal kwijtingsbeding worden opgenomen. Op basis daarvan hebben de werkgever en de werknemer, behoudens het nakomen van de verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst, niets meer van elkaar te vorderen. Onder bijzondere omstandigheden zijn partijen echter niet gebonden aan het finaal kwijtingsbeding. Dit was recentelijk ook aan de orde in een zaak bij het Hof Arnhem-Leeuwarden waarbij de werknemer een bedrag van EUR 369.340,– bleek te hebben verduisterd.
Casus
De werknemer was sinds september 2005 in dienst bij de werkgever. In 2012 hebben partijen besloten de arbeidsovereenkomst te beëindigen door middel van een vaststellingsovereenkomst. In deze overeenkomst is ook een finaal kwijtingsbeding opgenomen. Twee jaar na het eindigen van de arbeidsovereenkomst blijkt dat de werknemer fraude heeft gepleegd en een bedrag van EUR 369.340,– heeft verduisterd. De werkgever wendt zich tot de kantonrechter om onder meer de verduisterde gelden en de beëindigingsvergoeding van EUR 38.500,– van de werknemer terug te vorderen.
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter oordeelt dat deze situatie waarin de werknemer heeft gefraudeerd niet onder het finaal kwijtingsbeding uit de vaststellingsovereenkomst valt. Daarop stelt de werknemer hoger beroep in bij het Hof Arnhem – Leeuwarden.
Oordeel Hoger beroep
Net als de kantonrechter is ook het Hof van mening dat de werknemer gehouden is de verduisterde gelden en de beëindigingsvergoeding aan de werkgever terug te betalen. De werknemer komt geen beroep toe op het finaal kwijtingsbeding, aldus het Hof. Daarvoor wordt van belang geacht dat het finaal kwijtingsbeding betrekking heeft op alle tussen partijen bestaande geschilpunten. De fraude is pas na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst aan het licht gekomen en valt dan ook niet onder deze formulering. Ook maakt de fraude geen onderdeel uit van de arbeidsrelatie die tussen partijen heeft bestaan. Daarnaast acht het Hof het van belang dat de werknemer de fraude bewust heeft verborgen en ook bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst heeft besloten deze informatie achter te houden. Hij heeft daarmee het risico aanvaard dat de werkgever hier op een later moment achter zou komen. Het dwalen van de werkgever bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst is geheel aan het handelen van de werknemer te wijten.
Conclusie
Onderhavige zaak maakt duidelijk dat partijen onder bijzondere omstandigheden niet aan het finaal kwijtingsbeding kunnen worden gehouden, bijvoorbeeld in geval één van de partijen essentiële informatie heeft achtergehouden.
Vragen?
Heeft u vragen over het opstellen van het finaal kwijtingsbeding of de gebondenheid aan een dergelijk beding, neem dan gerust contact op met onze advocaten van de sectie arbeidsrecht.
Neem contact op