Onlangs heeft de Hoge Raad een einde gemaakt aan de onduidelijkheid omtrent de vraag of voor de verkoop van verpande aandelen met inachtneming van de blokkeringsregeling toestemming van de voorzieningenrechter vereist is.
Casus
De Rabobank heeft uit hoofde van een kredietverhouding vorderingen op X B.V. en ter zekerheid ter voldoening daarvan een eerste pandrecht op aandelen in een deelneming van X B.V. Y B.V. heeft een tweede pandrecht op de aandelen in deze deelneming. Z B.V. is de eigenaar van de overige aandelen in de deelneming. De statuten van de deelneming bevatten een blokkeringsregeling op basis waarvan aandelen eerst moeten worden aangeboden aan de overige aandeelhouder(s). Op enig moment komt X B.V. haar verplichtingen jegens de Rabobank niet langer na. Vervolgens gaat de Rabobank over tot parate executie, hetgeen inhoudt dat zijde verpande aandelen aanbiedt, overeenkomstig de blokkeringsregeling, aan Z B.V. Deze wil de aandelen wel kopen, maar onder de voorwaarde van goedkeuring door de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af met het argument dat goedkeuring in dit geval niet vereist is. De Hoge Raad dacht daar echter anders over.
Rechtsvraag
De rechtsvraag die in deze casus centraal staat en de literatuur en lagere rechtspraak al een tijd verdeeld houdt, betreft de vraag of een blokkeringsregeling in de statuten heeft te gelden als een lex specialis (dat wil zeggen een uitzondering) ten opzichte van artikel 3:248 BW en verder. Deze artikelen bepalen -kort gezegd- dat voor een niet openbare verkoop van de verpande zaak toestemming van de voorzieningenrechter nodig is. Een verkoop aan een medeaandeelhouder op basis van het bepaalde in de statutaire blokkeringsregeling is uiteraard niet te beschouwen als een openbare verkoop.
De gedachte achter deze regeling is dat de pandgever en schuldeisers beschermd moeten worden in die zin dat door de wijze van verkoop gewaarborgd wordt dat met verkoop van de verpande zaak een zo hoog mogelijke opbrengst gerealiseerd wordt.
De Hoge Raad oordeelt in deze zaak dat een verkoop op basis van uitsluitend de blokkeringsregeling onvoldoende zekerheid biedt dat de belangen van de pandgever en schuldeisers voldoende gewaarborgd worden. De wetsgeschiedenis biedt volgens de Hoge Raad eveneens onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de statutaire blokkeringsregeling heeft te gelden als een lex specialis ten opzichte van de algemene regels die gelden voor een executoriale verkoop van verpande zaken. Derhalve komt de Hoge Raad tot het oordeel dat ook voor een niet openbare verkoop van verpande aandelen op basis van de statutaire blokkeringsregeling toestemming van de voorzieningenrechter vereist is. Met dit oordeel komt ten aanzien van dit punt een einde aan de onzekerheid in de rechtspraktijk.
Vragen?
Heeft u vragen over dit onderwerp? Neem dan contact op met Krijn Keukens, advocaat ondernemingsrecht.
Neem contact op