De Wet Franchise is weer een stukje dichterbij gekomen. Op 11 februari 2020 heeft staatssecretaris Mona Keijzer een voorstel voor deze wet ingediend bij de Tweede Kamer, nadat de Raad van State – met enkele opmerkingen – daarover positief had geadviseerd.
Bijzondere overeenkomst
Door middel van de Wet Franchise moet de franchiseovereenkomst als een ‘bijzondere’ overeenkomst een plaats krijgen in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Net als dat bijvoorbeeld al het geval is met de overeenkomst van opdracht en de agentuurovereenkomst. Voor dit soort overeenkomsten gelden specifieke, vaak dwingende wettelijke regels.
In andere landen bestaat al specifieke wettelijke regelgeving voor franchise, zoals in België, Frankrijk en Italië.
Bescherming franchisenemer
Het doel van de Wet Franchise is om de relatie tussen de franchisepartijen evenwichtiger te maken. Daarbij beoogt de wet vooral de positie van de franchisenemer (degene die de formule feitelijk exploiteert, de ondernemer) te versterken. Het betreft hier dwingend recht. Van de bepalingen in deze wet mag niet ten nadele van de franchisenemer worden afgeweken.
Vier opvallende bepalingen uit de Wet Franchise
Dit zijn wat ons betreft de meest in het oog springende bepalingen:
1. Informatieplicht.
De franchisegever (de rechthebbende op de franchiseformule die een gebruiksrecht verleent aan de franchisenemer) heeft een vergaande verplichting om diverse informatie te verstrekken. Zowel voorafgaande aan het sluiten van de franchiseovereenkomst als tijdens de duur daarvan. Het wetsvoorstel noemt bijvoorbeeld het verstrekken van een concept-franchiseovereenkomst en financiële gegevens met betrekking tot de beoogde locatie. Dat laatste hoeft niet per se een specifieke prognose voor die locatie te zijn. Verder gaat het om ‘alle overige informatie waarvan de franchisegever weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat deze van belang is voor het sluiten of uitvoeren van de franchiseovereenkomst’. Dat is een brede formulering.
2. Vergoeding goodwill aan franchisenemer
In de franchiseovereenkomst moeten afspraken komen over goodwill. Namelijk over: hoe wordt bepaald of goodwill aanwezig is, welke omvang heeft deze, aan welke partij is de goodwill toe te rekenen en hoe wordt eventueel aan de franchisenemer toekomende goodwill vergoed? Dit is een nieuwe regel, ook weer in het voordeel van de franchisenemer. Tot nu toe werd aangenomen dat de franchisenemer niet per definitie recht heeft op een goodwillvergoeding, althans konden partijen daarover in principe vrij afspraken maken.
3. Non-concurrentiebeding
Er zijn eisen opgenomen voor de geldigheid van een eventueel non-concurrentiebeding. Zo mag dat alleen betrekking hebben op concurrerende goederen en diensten, mag het niet langer duren dan één jaar na het einde van de franchiseovereenkomst en mag het geografisch niet verder reiken dan het gebied waarin de franchisenemer de formule heeft geëxploiteerd. Op zich zijn deze eisen in lijn met geldend Europees mededingingsrecht.
4. Instemmingsrecht van franchisenemer voor wijzigingen in de franchiseformule
De franchisenemer krijgt een instemmingsrecht voor ingrijpende wijzigingen in de franchiseformule. Indien de franchisegever bijvoorbeeld een extra investering verlangt, dan heeft hij instemming nodig van een meerderheid van de franchisenemers of van alle individuele franchisenemers die erdoor worden geraakt. Instemming kan ook worden verkregen van een vertegenwoordigend orgaan (franchiseraad). Om te voorkomen dat voor iedere wijziging instemming moet worden gevraagd, kan in de franchiseovereenkomst een drempelniveau voor investeringen of andere financiële bijdragen worden opgenomen.
Er kunnen wijzigingsvoorstellen worden ingediend, dus mogelijk wordt de Wet Franchise nog iets aangepast.
Vragen aan onze advocaten franchise?
Heeft u een vraag voor onze advocaten over franchise? Neem dan contact op met Maarten Heintges of Evert van Gelderen.
Neem contact op