Op 16 juli 2024 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, een opmerkelijke uitspraak gedaan in de zaak tussen een voormalig werkneemster en de gemeente Weststellingwerf. Deze uitspraak heeft betrekking op de interpretatie van de vaststellingsovereenkomst, meer specifiek de hoogte van de in de vaststellingsovereenkomst overeengekomen vergoeding.
Feiten
De werkneemster is in juni 2006 bij de gemeente Weststellingwerf in dienst getreden. Op 2 maart 2021 hebben partijen de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden beëindigd per 1 mei 2021. De afspraken hierover zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met inbegrip van de onderstaande bepalingen:
“4. Per 1 mei 2021 gaat (…) [de werkneemster] een mobiliteitsverband aan bij ABGL voor de duur van 15 maanden (…). (…) De kosten van dit mobiliteitsverband worden gedragen door de gemeente.
5. Gedurende het mobiliteitsverband blijven de salarisaanspraken, inclusief eventuele Cao-verhogingen en periodieken, en voortzetting van pensioenopbouw bij het ABP behouden. Omdat sprake is van een onafgebroken diensttijd bij het ABP-werkgever blijft ook het voorwaardelijk pensioen behouden.
(…)
8. Indien voordien geen andere betrekking wordt gevonden bestaat er tegen het einde van het mobiliteitsdienstverband aanspraak op een transitievergoeding, zoals bedoeld in artikel 7:673 BW.”
Zoals overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst, is de werkneemster op 1 mei 2021 op kosten van de gemeente voor 15 maanden in dienst getreden bij een derde (ABGL). De arbeidsverhouding tussen de werkneemster en ABGL wordt door de gemeente en de werkneemster beschreven als ‘mobiliteitsdienstverband’. De werkneemster heeft aansluitend op het mobiliteitsdienstverband bij ABGL geen andere betrekking gevonden en heeft vervolgens aanspraak gemaakt op de in artikel 8 overeengekomen transitievergoeding. Echter, de door de gemeente aan de werkneemster toegekende transitievergoeding is enkel gebaseerd op het arbeidsverleden bij ABGL van 15 maanden. Tussen partijen is in geschil of (ook) het arbeidsverleden van de werkneemster bij de gemeente meetelt voor de berekening van de transitievergoeding.
De werkneemster heeft zich tot de kantonrechter gewend en heeft om betaling van de volledige transitievergoeding ter hoogte van €32.610,- bruto verzocht. In de berekening van voornoemde transitievergoeding wordt rekening gehouden met de 15 dienstjaren bij de gemeente. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen, omdat toekenning van een transitievergoeding bij een vaststellingsovereenkomst geen verplichting is en in de vaststellingsovereenkomst niet anders is overeengekomen. De werkneemster heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
Oordeel hof
Het hof heeft de uitspraak van de kantonrechter vernietigd en heeft een andere interpretatie gegeven aan artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst. Het hof heeft geoordeeld dat uit de bewoordingen van artikel 8 niet volgt dat de arbeidsduur bij de gemeente meetelt voor de berekening van de transitievergoeding. Op grond van een louter taalkundige interpretatie, sluit het hof zich aan bij de uitleg van de gemeente. Echter, het hof is van oordeel dat bij de uitleg van de bepaling niet alleen de taalkundige uitleg van belang is, maar ook de volgende omstandigheden: de aard van de overeenkomst, de eventuele samenhang met andere bepalingen in de vaststellingsovereenkomst, de considerans van de vaststellingsovereenkomst en de schriftelijke communicatie tussen partijen over artikel 8 vaststellingsovereenkomst voorafgaand aan het sluiten van de vaststellingsovereenkomst.
Zowel in het beëindigingsvoorstel van 19 januari 2021 als in de vaststellingsovereenkomst zelf, is uitdrukkelijk vermeld dat werkneemster alle arbeidsvoorwaarden behoudt als zij bij een derde als ABGL een mobiliteitsdienstverband aangaat. In artikel 5 is in dat verband vastgelegd dat werkneemster ook tijdens het dienstverband met ABGL uit de Cao Gemeenten volgende loonsverhogingen toegekend zal krijgen, dat haar pensioenopbouw bij het ABP (pensioenfonds voor o.a. de overheid) zal worden voortgezet en haar diensttijd als onafgebroken zal worden aangemerkt. Een en ander laat naar oordeel van het hof geen ruimte voor een andere conclusie dan dat de overgang van werkneemster van de gemeente naar ABGL geen gevolgen zou hebben voor haar aanspraken op arbeidsvoorwaarden. Indien de gemeente een beperking van de transitievergoeding had willen afspreken, had dit duidelijker moeten worden omschreven. Het hof is van oordeel dat werkneemster er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat bij de berekening van de transitievergoeding ook rekening zou worden gehouden met haar arbeidsverleden bij de gemeente.
Het hof heeft de gemeente veroordeeld tot betaling van de volledige transitievergoeding. De gemeente dient derhalve nog een bedrag ter hoogte van €29.000,03 bruto te voldoen.
Conclusie
Deze uitspraak onderstreept het belang van duidelijkheid en transparantie in vaststellingsovereenkomsten. Door duidelijke afspraken overeen te komen, worden dergelijke geschillen beperkt. Bovendien doen partijen er goed aan om bij overeengekomen betalingen expliciet een bedrag op te nemen in de vaststellingsovereenkomst.
Vragen?
Heeft u vragen over bovenstaande of andere vragen over het arbeidsrecht, neem dan gerust contact op met één van onze advocaten van het Team Arbeidsrecht.
Neem contact op