In onze eerdere blog schreven wij al over de richtlijn die het studiekostenbeding aan banden heeft gelegd. Echter, in de praktijk bestaat nog onduidelijkheid over toepassing hiervan. Bijvoorbeeld of een studiekostenbeding in een leerarbeidsovereenkomsten rechtsgeldig is. De rechtbank Overijssel heeft hierover onlangs uitspraak gedaan. In deze blog wordt op deze uitspraak ingegaan en de mogelijke gevolgen hiervan voor de praktijk uiteengezet.
Feitelijke achtergrond
Werkneemster is sinds 1 juli 2022 in dienst in de functie van Leerling Helpende zorg en welzijn op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. In de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat aan de arbeidsovereenkomst een BBL-leer-werk-praktijkovereenkomst is gekoppeld. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor Verpleeg-, Verzorgingstehuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg (CAO VVT) van toepassing.
Na het sluiten van de arbeidsovereenkomst hebben de werkneemster en werkgever een studiekostenovereenkomst gesloten. Hierin is opgenomen dat indien beëindiging van de arbeidsovereenkomst plaatsvindt op initiatief van de werkneemster, de werkneemster 80% van de kosten van de opleiding dient terug te betalen aan de werkgever.
Per 1 oktober 2023 heeft de werkneemster de arbeidsovereenkomst opgezegd. De werkgever heeft diverse bedragen ingehouden op het salaris van de werkneemster ter zake de verrekening van de studie- en opleidingskosten. De werkneemster stelt dat het studiekostenbeding nietig is en vordert betaling van de werkgever van haar ingehouden salaris.
Verrekening studiekosten mogelijk?
Werkgevers kunnen een studiekostenbeding overeenkomen indien de opleiding die de werknemer op kosten van de werkgever volgt niet verplicht is. In dat geval komen partijen overeen dat de studiekosten terugbetaald dienen te worden door de werknemer indien de werknemer zelf ontslag neemt of de werknemer de studie niet behaalt. In het studiekostenbeding zelf moet hiervoor een terugbetalingsregeling voor een bepaalde periode zijn opgenomen inclusief een zogeheten glijdende schaal. Voor de werknemer dient duidelijk te zijn welke bedragen terugbetaald moeten worden.
Indien de werkgever op grond van de wet of CAO verplicht is zijn werknemers scholing te verstrekken om het werk waarvoor zij zijn aangenomen uit te voeren, dient de werkgever volgens artikel 7:611a BW de scholing kosteloos aan te bieden. De scholing dient in dat geval te worden beschouwd als arbeidstijd. Een studiekostenbeding is in dat geval niet geldig. In onderhavige zaak staat de vraag centraal of het verrekenen van de studiekosten van de BBL-opleiding mogelijk is na beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkneemster.
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter heeft geoordeeld dat tussen partijen vaststaat dat de werkgever de opleiding van de werkneemster verplicht heeft gesteld. Hierdoor was het volgens de kantonrechter niet mogelijk om de studiekosten te verrekenen. De werkgever heeft gesteld dat het verbod om studiekosten te verrekenen alleen tijdens het dienstverband geldt, waardoor verrekening bij het einde van de arbeidsovereenkomst wél mogelijk is.
De kantonrechter overweegt dat bij de uitleg van CAO-bepalingen de bewoording van die bepalingen van doorslaggevende betekenis zijn. Bepalingen uit een CAO dienen naar objectieve maatstaven te worden uitgelegd, waarbij in beginsel de bewoordingen van de bepaling van doorslaggevende betekenis is, de zogeheten cao-norm. In artikel 5.2 van de CAO VVT is opgenomen dat ‘’scholing, verplicht gesteld door de werkgever, volledig wordt vergoed in tijd en geld.’’ De kantonrechter stelt dat deze bepaling duidelijk is. Verder overweegt de kantonrechter dat indien verrekening van de studiekosten bij het einde van de arbeidsovereenkomst wel mogelijk zal zijn, dit een uitzondering inhoudt op de regel dat de studiekosten door de werkgever vergoed dienen te worden. De CAO kent een dergelijke uitzondering niet.
Kortom, de werkgever dient de inhouding van de studiekosten terug te betalen aan de werkneemster. De werkgever kan alleen een geldig studiekostenbeding overeenkomen indien geen sprake is van een verplichte opleiding.
Conclusie
Werkgevers dienen de studiekosten van werknemers te betalen indien de scholing op grond van de CAO of de wet verplicht is voor de werkzaamheden waarvoor de werknemer is aangenomen. Dit is niet anders na einde van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft in onderhavige zaak geoordeeld dat tussen werkgever en werkneemster vaststaat dat de werkgever de opleiding van de werkneemster verplicht heeft gesteld. Hierdoor was het volgens de kantonrechter niet mogelijk om de studiekosten te verrekenen. De kantonrechter gaat verder niet in op de reden waarom hij tot het oordeel is gekomen dat de werkgever de opleiding verplicht heeft gesteld.
Vragen?
Heeft u vragen over bovenstaande of andere vragen over het arbeidsrecht, neem dan gerust contact op met één van onze advocaten van het Team Arbeidsrecht.
Neem contact op